In de oefeningen, trainingen en programma’s van Rinus worden veel voetbaltermen gebruikt. Deze woorden worden uitgelegd in het Rinus voetbalwoordenboek. Heb jij een suggestie voor het Rinus voetbalwoordenboek? Mail deze dan naar rinus@knvb.nl.
Aannemen is het controleren van de bal met binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, bovenbeen, borst en onder de voetzool.
Wanneer twee spelers de bal naar elkaar toe passen, creëren zij samen een aanspeellijn. Dit is een denkbeeldige lijn tussen twee spelers, welke de bal af moet leggen als speler A de bal naar speler B speelt. Als een speler de aanspeellijn wilt blokkeren, betekent dit dus dat de verdediger tussen beide spelers in gaat staan en daarmee de aanspeellijn blokkeert.
De aanspeellijn tussen beide spelers is open, er staan geen verdediger tussen, dus de bal kan aangespeeld worden.
Aanvallen is een onderdeel van de structuur van voetballen. Meer informatie vind je op de onderstaande pagina.
Het afsnijden van de pass is het onderscheppen van een pass van de tegenstander, of het voorkomen van een pass van de tegenstander. Dit gebeurt bijvoorbeeld als de tegenstander een pass wilt geven, maar de verdediger deze pass voorkomt door tussen beide tegenstanders te staan of door de bal te onderscheppen.
Afwerken is het ondernemen van een doelpoging met als doel een doelpunt scoren. Afwerken kan via de voet (schieten) of via het hoofd (koppen).
De speler van de tegenstander die op dat moment de bal in bezit heeft.
Tijdens het verdedigen wordt er soms gesproken over een blok vormen. Dit betekent dat de verdedigers dicht bij elkaar staan, waardoor zij samen een figuurlijk blok vormen. Dit blok moet er voor zorgen dat het verdedigen eenvoudiger wordt. Een blok vormen is dus samen verdedigen.
De verdedigers staan dicht bij elkaar en blokkeren op deze manier de weg naar het kleine doel, dit noemen we een blok.
Blokkeren is het onderscheppen of tegenhouden van een pass of schot van de tegenstander.
Breedtespel is het zijwaarts (breed) spelen van de bal. Dit komt vaak voor als de ruimte daar ligt en als voorwaarts spelen niet mogelijk is.
Een van de complexere spelregels van voetbal is buitenspel. Je kan bijvoorbeeld geen buitenspel staan op de eigen speelhelft, welke in een normale wedstrijdsituatie wordt gescheiden door de middenlijn. Door middel van afwijkende kleuren pionnen, kun je een middenlijn creëren bij kleinere partijspellen. Hierdoor kun je de buitenspelregel realistisch toepassen. Dit is de buitenspellijn.
De gele hoedjes vormen een denkbeeldige buitenspellijn die kan worden toegepast in partijspellen.
Dekken betekent dat een verdediger de aanvaller probeert te isoleren van zijn medespelers. Dit doet hij door dicht bij hem te staan, zodat de bal niet naar hem gespeeld wordt óf kan worden.
Spelers 11 en 9 van oranje proberen vrij te lopen, maar worden gedekt door de verdedigers.
Dieptespel is het voorwaarts achter de verdedigers (diep) spelen van de bal. Dit is een effectieve manier om snel dichterbij het doel van de tegenstander te komen en zo kansen te creëren.
Voetbal wordt altijd gespeeld met een opstelling voor beide teams. Dit zorgt ervoor dat er vanuit de tegenstander een speler wordt opgesteld die op dezelfde positie als jou terechtkomt (bijvoorbeeld een spits tegen een centrale verdediger). Deze speler wordt ook wel de directe tegenstander genoemd.
Als een speler een poging doet om te scoren is dit een doelpoging. Dit kan op diverse manieren tot stand komen (schieten, koppen, van grote afstand, van dichtbij etc.).
Kijk voor meer informatie over Doelpunten voorkomen: https://www.knvb.nl/assist/assist-trainers/clubontwikkeling/het-jeugdvoetbalbeleidsplan/de-inhoud-voetbal/visie-op-jeugdvoetbal
Doorbewegen is een vorm van vrijlopen die gebeurt na het geven van een pass. Hiermee wordt bedoeld dat een speler niet stil blijft staan na het geven van een pass, maar doorbeweegt om actief deel te blijven nemen aan het spel.
Een aantal oefeningen op Rinus bevat wisselspelers. Met doorwisselen wordt bedoeld, dat er gewisseld kan worden tussen spelers in het wisselvak en de spelers in het veld.
Dribbelen is het voortbewegen in het veld samen met de bal. Als een speler bijvoorbeeld dribbelt van punt A naar punt B, dan rent hij met de bal (door continu kleine tikjes vooruit te geven) van A naar B.
Druk zetten of storen is het voorkomen dat de tegenstander de bal vooruit kan spelen.
Duelleren is het aangaan van een duel met een tegenstander. Tijdens het duelleren doe je een poging de bal te veroveren van de tegenstander.
Vrijlopen kan soms moeilijk zijn, als een speler goed wordt gedekt door de verdediger. Door explosief (op hoog tempo) weg te bewegen van de tegenstander, vergroot een speler de kans op vrijlopen.
Een formatie wordt ook wel de opstelling van een team genoemd. Als er bij een oefening bijvoorbeeld staat dat een team speelt in de formatie: 1-3-2-2 dan betekent dit: een keeper, drie verdedigers, twee middenvelders en twee aanvallers.
Ingrijpen is een verdedigende handeling binnen voetbal. Het betekent niet afwachten, maar ingrijpen. Als er bijvoorbeeld een speler dribbelt en de verdediger loopt met hem mee, maar doet verder niets, kan hij/zij ingrijpen. Ingrijpen betekent in dit geval een poging doen om de bal af te pakken.
Veel titels van oefeningen bevatten de tekst 1+K, 3+K etc. Het getal staat voor het aantal spelers dat een team bevat. De ‘K’ is een afkorting voor keeper. 3+K tegen 2+K, betekend daarom 3 spelers + een keeper tegen 2 spelers + een keeper.
Kaatsen is het spelen van de bal in één balcontact. Bij kaatsen wordt de bal niet aangenomen, maar direct terug- zijwaarts- of vooruit gespeeld.
Tijdens het verdedigen wordt er soms gesproken over kantelen. Kantelen wordt vaak toegepast als de tegenstander balbezit heeft aan de zijkant van het veld. Tijdens het verdedigen, beweegt het team op dat moment gezamenlijk naar deze kant toe. Hierdoor komen er meer verdedigers rondom de bal, en wordt het moeilijker voor de tegenstander om de bal te behouden. Dit noemen we kantelen.
De bal wordt ingespeeld naar de linkerkant van het speelveld, de verdedigers kantelen in deze situatie met de bal mee.
Lokken betekent letterlijk, dat je iemand wilt verleiden om een bepaalde actie te ondernemen. Binnen voetbal kan dit ook het geval zijn. Voorbeeld hiervan is een speler die indribbelt, waardoor er iemand gelokt wordt om druk te geven. Hierdoor komt er ergens anders een speler vrij.
Een neutrale speler (ook wel kameleon genoemd), is een speler die tijdens positie- of partijspellen bij de partij hoort die op dat moment balbezit heeft. Deze speler heeft altijd een andere kleur shirt/hesje dan de andere partijen.
De lichtblauwe speler is de neutrale speler in dit partijspel.
Tijdens het verdedigen kan een speler altijd nuttig blijven. Hiermee wordt bedoeld, dat als een speler is uitgespeeld of als een speler niet in de buurt van de bal is, er altijd geholpen kan worden om samen de bal te veroveren.
Als er wordt gesproken over onderlinge afstand, bedoelen we hiermee de onderlinge afstand tussen spelers. Een voorbeeld: de onderlinge afstand tijdens het verdedigen klein houden. Dit betekent dat de onderlinge afstand tussen de verdedigers, wat kleiner wordt dan dat hij normaal is.
Ondertal of ondertalsituaties komen in voetbal vaak voor. In verdedigend opzicht betekent het bekent dat er één verdediger (of meer), minder is dan dat er aanvallers zijn. In aanvallend opzicht betekent het dat er één aanvaller (of meer), minder is dan dat er verdedigers zijn. Hiermee bedoelen we de situatie die zich op dat moment voor doet. Binnen bijvoorbeeld een 4 tegen 4 partijspel kunnen er ook ondertalsituaties ontstaan, als er van de verdedigende of aanvallende partij nog twee spelers ver van de bal verwijderd zijn.
Een 2 tegen 2 partijspel, waarbij één verdediger achter de aanvallers loop, waardoor de andere verdediger in ondertal staat.
Omschakelen kan op twee manieren gebeuren binnen het voetbal: als de bal verloren gaat, of als de bal veroverd wordt. Het betekent zo snel mogelijk omschakelen van de aanvallende organisatie naar de verdedigende organisatie (of andersom).
Opbouwen is een onderdeel van de structuur van voetballen. Meer informatie vind je op de onderstaande pagina.
Overtal of overtalsituaties komen in voetbal vaak voor. In verdedigend opzicht betekent het bekent dat er één verdediger (of meer), meer is dan dat er aanvallers van de tegenstander zijn. In aanvallend opzicht betekent het dat er één aanvaller (of meer), meer is dan dat er verdedigers zijn. Hiermee bedoelen we de situatie die zich op dat moment voor doet. Binnen bijvoorbeeld een 4 tegen 4-partijspel kunnen er ook overtalsituaties ontstaan, als er van de verdedigende of aanvallende partij nog twee spelers ver van de bal verwijderd zijn.
Passen is het spelen van de bal naar een medespeler. Een speler passt de bal naar een medespeler om zo zelf de bal niet meer in bezit te hoeven hebben, maar wel om de bal in het bezit van zijn team te houden.
Een passeeractie is een actie met de bal, waarmee je probeert een tegenstander voorbij te komen (te passeren). Dit kan via diverse schijnbewegingen en/of dribbels.
Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler tussen jou en de bal staat.
Positiespel is het positie kiezen van een geheel team. Het gaat er hierbij om dat spelers weten waar ze moeten lopen. Door middel van het passen van de bal en ruimte creëren zonder bal kan het team hierdoor opschuiven naar het doel van de tegenstander om zo kansen te creëren en doelpunten te scoren.
Positioneel is de positie van een speler op het veld. Als er bijvoorbeeld staat: ‘Positioneel goed verdedigen’, wordt daarmee bedoeld dat de verdediger(s) op de juiste plaats in het veld gepositioneerd staat.
Ruimtedekking of rugdekking is het ondersteunen van een medespeler tijdens het verdedigen. Hierbij staat een verdediger bijvoorbeeld dichtbij of (schuin) achter een andere medespeler om hem te ondersteunen.
In deze 3 tegen 2 situatie geeft de ene verdediger, de andere verdediger rugdekking zodra de bal naar de zijkant wordt gespeeld.
Schieten is het schoppen tegen de bal aan met de voet, om deze voort te bewegen of om een doelpunt te scoren.
Om te winnen, is het zaak om meer doelpunten te scoren dan de tegenstander, Net als opbouwen is scoren een teamtaak welke een aangelegenheid is voor het gehele team, dus niet alleen voor de aanvallers. De meest gebruikelijke manier om te scoren, is door de bal langs de keeper in het doel te schieten. Er zijn echter nog andere manieren om te scoren zoals koppen, met de borst of met de knie.
Veel oefeningen hebben een ‘slootje’ aan de zijkant van de oefening. Dit is een vrije ruimte waar spelers door terug kunnen lopen/dribbelen naar de startpositie.
Aan de linkerzijde van de oefening bevindt zich het slootje, waardoor de spelers terug dribbelen naar de start.
Als de bal buiten het speelveld raakt, er een overtreding wordt begaan of als er een doelpunt wordt gescoord, wordt het spel hervat middels een spelhervatting. Er zijn diverse spelhervattingen mogelijk:
Schrijf je in net als 7.000 andere voetbaltrainers en ontvang wekelijks de populairste oefeningen & trainingen, de training van de week, Tips van Rinus en profiteer van de gratis downloads.
Gratis inschrijven